Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1092

Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409640/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 mei 2003 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) appellanten, onder aanzegging van bestuursdwang, aangeschreven de in de bijlage bij dat besluit aangeduide voorzieningen te treffen aan het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).


Uitspraak

200409640/1. Datum uitspraak: 17 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 04/776 van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2004 in het geding tussen: appellanten en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 mei 2003 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) appellanten, onder aanzegging van bestuursdwang, aangeschreven de in de bijlage bij dat besluit aangeduide voorzieningen te treffen aan het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand). Bij besluit van 23 december 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 19 mei 2003, onder aanpassing van de motivering en de daarin gestelde begunstigingstermijn, gehandhaafd. Bij uitspraak van 12 oktober 2004, verzonden op 15 oktober 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 22 februari 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door E.F.W. Vogel-van der Donk, J. Wesemann en G. Broekhuizen, alle ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het betoog van appellanten dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Appellanten zijn immers tijdig in hoger beroep gekomen en daarom niet door het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in hun belangen geschaad. 2.2.    Anders dan appellanten betogen, volgt uit de omstandigheid dat het dagelijks bestuur niet binnen de daarvoor in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde termijn op de bezwaren heeft beslist, niet dat de beslissing op bezwaar onrechtmatig is. Artikel 6:2 van de Awb voorziet in een rechtsmiddel voor het geval dat een besluit niet tijdig wordt genomen. De door appellanten bedoelde verlate bekendmaking van de beslissing op bezwaar biedt evenmin grond voor het oordeel dat het besluit onrechtmatig is. Die verlate bekendmaking brengt slechts mee dat het op 23 december 2003 genomen besluit eerst na die bekendmaking in werking trad. Aangezien de beroepstermijn is ingegaan na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar bij brief van 16 februari 2004 was, anders dan appellanten veronderstellen, de termijn om tegen dat besluit beroep in te stellen niet verstreken. 2.3.    Vast is komen te staan dat het college op grond van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet (hierna: Ww) bevoegd was om appellanten aan te schrijven voorzieningen aan het pand te treffen. 2.3.1.    Bij de beslissing op bezwaar heeft het dagelijks bestuur de bezwaren van appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanschrijving onder aanpassing van de motivering in stand gelaten met aanpassing van de begunstigingstermijn. Het betoog van appellanten dat het dagelijks bestuur op basis van artikel 7:25 van de Awb had moeten besluiten tot gegrondverklaring en vernietiging van het besluit tot aanschrijving, kan geen doel treffen aangezien het in dat artikel bepaalde betrekking heeft op de procedure van administratief beroep. In dit geding is een in het kader van de  bezwaarschriftprocedure genomen besluit aan de orde.    De rechtbank heeft verder terecht en op goede gronden geoordeeld dat de aanpassing van het besluit tot aanschrijving voortvloeit uit de ingevolge artikel 7:11 van de Awb door het dagelijks bestuur te maken volledige heroverweging. Niet valt in te zien dat het dagelijks bestuur daarbij niet de hangende bezwaar gedane uitspraak van de voorzieningenrechter mocht betrekken. Dat na heroverweging is besloten tot verlenging van de begunstigingstermijn is op zichzelf in het voordeel van appellanten en noopt - anders dan zij kennelijk betogen - niet tot de conclusie dat voor een aanschrijving geen plaats meer is. Hetgeen appellanten aanvoeren biedt daarnaast geen grond voor het oordeel dat de rechtbank van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Uit de stukken blijkt immers dat appellanten op pagina 5 van hun beroepschrift hebben gesteld dat de begunstigingstermijn op 82 in plaats van 6 weken is gesteld. Dat laat overigens onverlet dat de rechtbank bij de beoordeling van de begunstigingstermijn terecht is uitgegaan van een verlenging met 24 weken. 2.3.2.    Het betoog van appellanten dat het dagelijks bestuur niet te goeder trouw heeft gehandeld en daarmee misbruik van zijn bevoegdheid tot aanschrijving heeft gemaakt, slaagt niet. Niet kan worden geoordeeld dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid tot aanschrijving voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. De door appellanten gestelde omstandigheid dat de Visserijstraat gedurende de in het primaire besluit gestelde begunstigingstermijn was opengebroken en dat die termijn deels binnen de bouwvakantie viel, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de begunstigingstermijn in verband met de werkzaamheden aan de Visserijstraat is verlengd. Daarnaast zijn appellanten voordat bij het primaire besluit is aangeschreven, namelijk bij brief van 4 maart 2003, geïnformeerd omtrent het voornemen tot aanschrijving over te gaan. 2.4.    Het betoog van appellanten dat de gemeente ingevolge artikel 21, derde lid, van de Ww gehouden is tot vergoeding van schade kan geen doel treffen, reeds omdat geen aanschrijving voorligt waaraan ingevolge artikel 21, tweede lid, bij voorraad moest worden voldaan.    Voorzover appellant in hoger beroep heeft verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb, moet dit verzoek eveneens worden afgewezen. Nu de rechtbank het beroep - terecht - ongegrond heeft verklaard en het hoger beroep evenmin doel treft, is voor een vergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb reeds hierom geen plaats. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Van den Ende Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005 275.